Uilenberg was vooral geïnteresseerd in geschiedenis en de daarmee verband houdende (volks)verhalen. Zijn 'literaire' productie was erg klein; in zijn bijdragen vertelde hij vooral over zijn jeugd, over het onderwijs en over de geschiedenis van zijn woonplaats Zuidwolde. Voor de eerste NDVA (1883) schreef hij over de gemeente waar hij geboren was. In dit verhaal, getiteld De Sleener toren, verwerkte hij een variant op de sage van Ellert en Brammert. De vondst van een aarden pot op de Ekelenberg bij Zuidwolde inspireerde hem tot het schrijven van het verhaal De Nekelenberg (1900). Het thema daarvan is het bijgeloof met betrekking tot deze plek. Op stille avonden kon men er het snorren van een spinnewiel horen. Ook werd er verteld dat er een onstuimig veulen, dat een zak met rinkelende goudstukken om zijn nek droeg, op de Ekelenberg huisde. Jan Uilenberg was ook medewerker van de DMB. Hij overleed op 30 augustus 1930 te Zuidwolde. Zijn oud-leerling G. van Oosten schreef in een herdenkingsartikel in de MC: "Ze zullen zich herinneren den tijd toen hij, boven op een bank staande, door de ruiten kijkende, de te-laat-komers aanspoorde op tijd te zijn, terwijl de dan aanwezige leerlingen het bekende vers zongen: 'de grijze winter is wel koud' enz. (...) Zeker, hij kon op tijd erg streng zijn, maar dat was noodig. Hij was een opvoedkundige van den ouden stempel, maar een heel goede...."
Verhalen:
De Sleener toren
De Nekelenberg
Bron: Dr. Henk Nijkeuter